Bij flow gaat het om het op gang brengen en houden van het schrijfproces. Een schrijverscarrière kan vreemd lopen. Het blijft bij één wereldbestseller. De boeken worden door een beperkt publiek liefhebbers gewaardeerd. De schrijver maakt met één boek zijn punt en stopt er dan mee. Door toevallige samenloop van meerdere factoren is de maatschappelijke impact van een werk onverwacht groot. Het blijft behelpen met de kunst, dat altijd.
Iedere schrijver die ooit een (succesvol) boek geschreven en gepubliceerd heeft, zal zijn leven lang op zoek blijven naar inspiratie voor een volgend (succesvol) boek. Wat een onmenselijke opdracht is.

Lui ben ik, geloof ik, niet, maar wel is mijn energie gewoonlijk verkeerd gericht – zo zou men mijn grondprobleem het eenvoudigst kunnen omschrijven. Van wat ik, al voortmompelend op straat, of met mezelf in winterparken overleg plegend, aan wijsgerig en letterkundig werk bij elkaar heb gemurmeld en gedacht, zouden dundrukedities kunnen verschijnen. Mijn afkeer van het gaan zitten schrijven maakt dat zonder de meest overdreven zelfdiscipline en de verschrikkelijkste dreigementen jegens mijzelf, er nooit een woord op schrift komt. Wil ik om elf uur ’s morgens iets formuleren dat althans samenhang vertoont, dan mag ik wel om kwart voor acht, vóór het licht doorbreekt, aan de tafel plaats nemen. Dat heb ik eergisteren gedaan om, met kreten, vloeken, het in melkflessen pissen om me het trappen op- en afsjokken te besparen, het tot oogschemerende ademnood drinken van koffie, en het overal op het lichaam wild krabben, het ‘Gedicht voor mijn Negen En Dertigste Verjaardag’ te schrijven.
Wat het veel besproken Scheppend Proces betreft vraag ik me vaak af of er mensen bestaan die zonder duizelingen – zonder bijvoorbeeld de plotseling uitbrekende woeste kriebelingen, boven op de kop vooral, alsof een in het plafond wonende Kabouter door een gaatje in de pleistering jeukpoeder naar beneden gooit – kunnen schrijven. Ach, natuurlijk bestaan ze wel, een soort schrijvers 1ste klas die niet de geringste moeite hebben hun overwegingen in geschreven taal op te sommen, die niet opeens moeten schreeuwen, de hoofdhuid masseren, het schaamhaar bekijken, een koude varkenspoot eten, uit het raam water of een spruitje op iemand zijn harses gooien zonder dat de gelukkige kan vaststellen waar het vandaan komt, om van allerlei andere dingen maar te zwijgen.
(Gerard Reve, Op weg naar het Einde)