Gesprekken verlevendigen de vertelling. Als verteller ben je een allesweter: je beschrijft wat je personages denken en voelen. Als je de personages rechtsreeks het woord geeft, laat je het de lezer zelf bepalen.
Discussies en kletskoek zijn leuk om te schrijven. Gesprekken waarbij drie personen afgewisseld wat zeggen, geven een realistische indruk.
“Ik heb een jongen gezien zonder benen”, rapporteerde ik, terwijl ik toekeek hoe mijn moeder mijn gehaktbal in hapklare brokken sneed. “In het zwembad.”
“In het zwembad?” vroeg mijn vader. “Dat dacht je maar, omdat je niet onder water kan kijken.”
“Ik kan wel onder water kijken… Hij zat trouwens op de rand van het zwembad”, vulde ik aan. “Hij kon duiken.”
“Had ie wel armen?” vroeg Corrie.
“Ha, ha, ha”, ik moest lachen bij het beeld van een jongen zonder benen en zonder armen. “Tuurlijk, hoe moet hij dan zwemmen? Met zijn oren als Dombo?… Hij had nog een beetje benen over. Met die armen liep hij. Als een gorilla.”