Terwijl je als schrijver heel secuur en gepolijst de plot ontwikkelt – je hebt alle aspecten van je verhaal onder controle als een span met acht paarden – verliest je hoofdpersonage juist de controle over zijn situatie. Maar dat is lastig: beschrijven hoe iemand fatale fouten maakt, terwijl je zelf ‘weet’ hoe dat te voorkomen was. In dit kader herinner ik me een studiemiddag waarbij achttien collega’s van de afdeling werden onderworpen aan een persoonlijkheidstest. Vier mogelijkheden waren er: rood, blauw, geel en groen. En inderdaad bleken er van elke kleur exemplaren in ons team. De mensen met dezelfde kleur werden bij elkaar gezet, ze kregen enkele problemen ter oplossing voorgelegd. In mijn groepje waren we telkens eensgezind bij onze keuzes. Het wonder was dat de andere persoonlijkheidsgroepen net zo overtuigd hun oplossing voorstonden.
Er zijn meer waarheden!!
De kunst is dus als schrijver een personage consequent te houden. Dat is trouwens ook heel leuk om te doen. Tip hierbij: neem iemand als voorbeeld, uit je omgeving die (bijna) op je personage lijkt en maak er een karikatuur van. In het volgende citaat zijn de arrogante ik-figuur, de slome Hans en de bazige Walther sterk overdreven.
De hele wandeling hadden Hans en ik de slappe lach. De afspraak was dat Hans die avond zou koken. Hij kon heel lekker ravioli opwarmen en was degene die had ontdekt met hoeveel water je rijst moest opzetten. Eenmaal op het plein bij de patatzaak kozen we ervoor om het een keer gemakkelijk te houden. Het was tenslotte vakantie. Ondanks Walthers protest. Toen we uit ons bakje stonden te smikkelen en patatjes in elkaars neus probeerden te steken, werd het Walther te veel.
“Ik word misselijk van jullie”, gromde hij. Hij wilde de onenigheid bespreken, maar Hans en ik waren hiertoe niet in staat. We waren veel te vrolijk. Walther kreeg geen hap door zijn keel. Hij keek naar de bergen, heuvels, om ons heen. Hans en ik daarentegen zaten smakelijk te schransen. Toen we, terwijl we Walthers patat aan het opeten waren, nog niet wilden luisteren, liep hij terug naar de camping. Ik zwaaide hem gedag. Mijn mond bewoog voor de eerste lettergreep van een zin, maar in plaats van een woord bracht ik, geheel onverwacht en volstrekt ongewild, een formidabele boer voort.
“… Wat heeft ie?” vroeg ik. “Die Mepal-kroes zal het toch niet zijn?”
“Ik weet het ook niet”, zei Hans.
“Met confetti in je reet, is het feest bij elke scheet. Zei mijn vader altijd.”
Hans en ik bestelden in een café juist onze derde verversing, toen Walther tot onze verbazing binnenkwam. Hij lachte en zei monter goedenavond. We waren sprakeloos. Het duurde niet lang of Walther werd warempel helemaal gezellig, net zo gezellig als Hans en ik. Het werd donker, toen we allen goed geluimd weer in de benen gingen. Terug naar de tent.
“Wat een dag, wat een dag”, mompelde ik.
“Wat een avond”, beaamde Hans.
“Zeg dat wel”, bevestigde Walther.
“Weet je, Aad”, begon Hans. “Nou denk je dat ik flink in de olie ben, hè, en dat ik geen beheersing over mijn lichaam heb? Dan zul je nog eens wat meemaken. Kijk dit grasrandje…kijk, kijk.”
Hij liep precies over de betonnen trottoirband zonder één zijstap om zijn evenwicht te herstellen.
We lieten elkaar zien waartoe we nog in staat waren met zoveel alcohol in het lijf. Op een bank springen, erover springen. Hink-stap-sprong. Op het hoofd staan. Brandende peuk op je tong uitdrukken. Kauwen op een zilverpapiertje. Dat laatste deed Walther.
De opdrachten werden een steeds grotere uitdaging.
“Kun je op de leuning van die bank lopen?” opperde Walther.
“Tuurlijk, maar wel op mijn blote voeten”, zei ik. “Kijk, kijk… stapje, stapje.” Ik verraste mezelf dat het me lukte. Als een balletdanseres wiebelde ik, een klein beetje onvast, de twee meter leuning af. Ik maakte zelfs een jolige afsprong met de lichtheid van een gummyballetje.
“En wat ik ook kan…kijk, ik sla vlak vóór je neus, met mijn gestrekte arm… zonder je te raken. Maar durf jij te blijven staan?? Daar is moed voor nodig.”
Walther voelde zich uitgedaagd. Hij bleef sportief stil staan en liet mij mijn voorbereiding doen. Ik ging op afgemeten afstand staan en maakte enkele langzame proefzwaaien, waarbij ik precies bij de neus van Walther stil hield.
“Eén, twee…” fluisterde ik. “Drie!!”
Ik maakte een geweldige zwaai met mijn gestrekte rechterarm en zwiepte op het moment van de grootste snelheid met mijn vingertoppen in de buurt van Walthers gezicht. De hand was gestrekt, de vingers lang gemaakt, dat gaf net dat extra beetje middelpuntvliedende kracht.
Pets!!