Als de fotograaf met zijn camera liggend op de grond omhoog blikt… Dát heet het kikkerperspectief. Logisch. Ik wil die fotografieterm gebruiken voor als een volwassen schrijver zijn ik-persoon laat kijken en denken als een kind. Dát vraagt een apart talent. Een volwassene kan een verhaal over een kind vertellen, maar kan hij een kind “zijn”? Een geslaagde poging is “Kees de jongen” van Theo Thijssen. In “Ho, Adrie …Ho” doe ik zelf alle moeite.
(als 4-jarige) Tante Aadje woonde in het huis boven ons. Je liep de overloop op en de trap naar boven. Ze had een pick-up in een speciale kast. Als je het deurtje open deed, kon je de platenspeler eruit trekken op een lade. Het bijzondere aan deze pick-up was dat je een boel plaatjes na elkaar kon afspelen. Die stapelde je dan op een metalen stangetje boven de draaitafel. Dat was zo mooi! Het was tovenarij! Als je eerste plaatje was afgelopen, klikte de arm van de plaat – helemaal automatisch – zwenkte naar buiten en viel één volgend plaatje vanzelf naar omlaag.
Ik zat er ademloos naar te kijken. Op mijn knietjes met mijn neus er vlakbij bestudeerde ik dit mechanisch wonder. Klik, deed de arm, klok, deed het stangetje, flop, deed het volgende grammofoonplaatje … en de naald daalde precies op het randje ervan. Krrrrtjgggggs, deed de naald en dan begon het nieuwe liedje. Dat was fijn. Ik droomde helemaal weg bij de liedjes.
En:
(als 7-jarige) We hadden afgesproken dat ik een keer bij Louise langs zou komen. Op een zaterdagochtend. De zon scheen. Ik had rolschaatsen waarop ik goed uit de voeten kon. Kreekhuizertunneltje onder, West-Varkenoordseweg in. Louise woonde in een huis achter school. Daar reed ik al een tijdje rondjes toen ze naar buiten kwam. Zo’n meisje had ik nog nooit gezien: niet in de Ackersdijkstraat, niet in heel Kreekhuizen. Ook al droeg ze nu een gewone jas, ik zag haar nog steeds dansen.
“Hallo”, zei ze lachend. Ze vond het heel gewoon dat ik voor haar dat stuk op rolschaatsen had gereden. “Ik ben op mijn rolschaatsen gekomen”, zei ik overbodig. “Dat is wel een lang stuk rolschaatsen, maar dat kan ik gemakkelijk.” Ze liep de straat uit en ik schaatste heen en terug. “Zullen we hier even zitten?” stelde ze voor. Het was een bank die uitkeek op een grasveld van school. “Wij hebben een poes”, zei Louise. “En een kanariepiet.”
Al had ze gezegd “plamnbeenmmblurpmnnbebdnm” dan had ik nog geglimlacht. “Wij hebben een piano”, antwoordde ik, terwijl ik een rondje draaide. “Maar later ga ik drummen.” “Zullen we zoenen?” vroeg ze. Ik schrok me een aap. Een meisje zoenen?? Dat had ik niet eerder gedaan. Ja, mijn moeder en oma, maar dat waren geen meisjes.
“Maar dan zien de mensen het”, wierp ik tegen. Louise stond op en liep naar een portiek. “Kom, dan gaan we hier zoenen”, stelde ze voor. Ik keek naar haar prachtige haar, naar haar lieve gezicht en haar donkere ogen…waarin ik verdronk. Ik hakkelde: ”Maar er komt misschien net iemand die naar buiten wil.” Zij liep een stukje verder tot de hoek van haar straat. Ik rolschaatste een beetje om haar heen. Ze stak haar mond uitdagend naar me toe en tuitte haar lippen.
“Kom, dan, suffie”, zei Louise. Ik wilde niets liever. Ik stierf. Mijn hart hield op te kloppen. Ik zat onder water en hoorde alleen nog blurp blurp… “Nou, ik ga weer, hoor”, hoorde ik mijn stem zeggen. Het was een rare donkere stem, niet mijn normale klank. Ik keek naar dat smakelijke mondje met die onweerstaanbare lippen en zette het op een rolschaatsen. Keihard, terug door het fietstunneltje en hup naar huis. Daar deed ik snel mijn rolschaatsen uit en ben alleen gaan voetballen op het schoolplein.