Schrijf een gesprek of monoloog en gebruik de drie puntjes. Schrijf tussen haakjes expliciet wat de spreker doet, welke non-verbale signalen hij uit.
Voorbeeld
“Jij kunt gemakkelijk praten (ik pak een houten nijlpaardbeeldje van de vensterbank). Jouw vader betaalt wel (draait het om). Die komt altijd over de brug als je in geldzorgen komt (leest het etiketje op de onderkant).”
“Wat bedoel je? Ik heb toch ook gewoon een studiebeurs. Net als jij?”
“(Zet het beeldje terug) Maar jij krijgt toch extraatjes.”