Schrijven: effectgericht taalgebruik

Bij een ‘negatieve’ gebeurtenis laat de schrijver het regenen in zijn boek. Maar, het buiten laten regenen maakt de stemming binnen: warm en veilig. Je kunt ook de zon laten schijnen…je kiest het weer uit dat past bij de stemming. Een schrijver is zijn eigen god, althans in zijn roman.

Effectgericht taalgebruik. Ik las pas weer een passage in “Rustig aan, we hebben geen haast” waar ik de impact van de geboorte van een baby probeer te vangen in mijn woordkeus.

“Waar was je nou?”, sprak Jacqueline boos. Ze werd door broeders op een brancard de trappenhal in gedragen. “Het is de derde verdieping”, informeerde ik. “Ik was Chinees eten gaan halen.” En hield de witte plastic tas omhoog.

“We staan hier al een kwartier in de regen te wachten. Ze wilden me al terug brengen naar de kraamkliniek.”

Ik hoorde zachtjes huilen. Het kwam vanuit de trappenhal. “Het kindje hebben ze bij de benedenbuurman afgegeven”, zei Jacqueline. “Dorien, ze heet Dorien”, riep ik. Terwijl de broeders Jacqueline torsten, liep ik voor hen uit om boven de deur te openen. Daar zette ik de Chinees op het aanrecht en hielp Jacqueline om rechtop te zitten in het bed.

“Waar is Dorien?”, vroeg Jacqueline. Die was nog steeds bij de buurvrouw. Ik moest nog wennen aan mijn vaderlijke plichten. “Ga haar halen”, zei Jacqueline. Maar daar kwam al één van de broeders met een bundel dekentjes. Dorien was helemaal ingebakerd in een dekentje, als een mammoeskapopje, en had een mutsje op. Twee donkere kijkertjes staarden glazig naar het licht.  “Hierheen”, sprak ik dapper. “Hier is het ledikantje, ziet u wel? Leg haar maar daar neer.” Routineus legde de broeder met zijn grote handen het bundeltje op het aankleedkussen en wikkelde het dekentje open. Zonder haar beentjes of armpjes te breken legde hij Dorien op haar zij op het matras, met een opgerolde handdoek in haar ruggetje. “Moet dat er allemaal op?” vroeg de man. Hij wees op het onvoorstelbaar dikke (want dubbelgevouwen) dekbed. Nou, mij viel nu ook op hoe klein een pasgeboren kindje is. (Gelukkig maar. Het is toch een drol van 3 kilo.) “Ehm ja, legt u het er maar op. We hebben geen centrale verwarming”, lulde ik.

De broeders verlieten ons huis. Klik, deed de deur. Gestommel in de trappenhal. Stil. Ik ging nog even kijken naar het kindje, dat sliep, joeg de twee katten uit het kamertje en sloot de deur.

Het zit hem in het gebruik van het achtervoegsel ‘tje’. Hier probeer ik het contrast tussen de grotemensenwereld en het kwetsbare baby’tje te verwoorden. Telkens als de focus gaat naar de baby gebruik ik verkleinwoorden, alsof dat een apart universumpje is, een externe baarmoeder zammazegge. Leuk geprobeerd, nietwaar?