Schrijven: gesprekken

 “Ben jij echt naar de kapper geweest?” hoorde ik uit de huiskamer galmen. Ik trad in de opening van de schuifdeur en likte mijn bovenlip af met mijn onderlip. “Ja, het kostte 4 gulden… zelf betaald… van mijn zakgeld”, sprak ik. Mijn vader vouwde Het Vrije Volk dicht en verrees uit zijn fauteuil. Ik deinsde de keuken in en zocht rugdekking tegen het aanrecht. Mijn vader stond stil op vijfenzeventig centimeter van mij af en kneep zijn ogen tot spleetjes. Spieden deed hij. Zo ontspannen mogelijk nam ik een slok van mijn vlaflip.

“Heb je hier 4 gulden voor betaald?” “Ja, er lag veel haar op de grond, hoor.” “Hier… 4… gulden voor? Er is niets af! De haren hangen nog voor je ogen. Wat is dit voor model…model de windhoos, pruik-brandnetel, kapsel-kan-me-wat, coupe explosief… wat heb je aan de kapper gevraagd?”, vroeg mijn vader, terwijl hij zich meer en meer opwond. “Bij punten,” zei ik neutraal. “Bijpunten? Wat is dat bijpunten?”, herhaalde hij. “Dat is alleen de dode punten eraf knippen”, sprak ik met zwakke stem. “Voor 4 gulden? Dat kan ik ook… een beetje in de lucht knippen.” Er volgde een eruptie van boosheid. Ik moest terug naar de kapper. Ik moest terug naar de kapper en hem zeggen dat hij er zeker vijf… – nee, pap, vijf? – jazeker, minimaal vijf centimeter eraf knipt. En als hij dat niet zou doen, zou mijn vader dat doen. “Poeh, 4 gulden voor een beetje …hoe noemde je dat?…bij punten”, hoorde ik nog, toen ik in de tuin op mijn witte poegfiets stapte.

Als verteller kun je opschrijven dat een jongen onzeker is, of brutaal, dat een leraar wreed is, dat je ongelukkig bent. Maar je bent schrijver!? Je bent de Schepper van je boekenwereld. Pakkender voor de lezer en vooral leuker voor jou als schrijver is het om een tekenend gesprek te beschrijven… levendiger. Vooral  de rol van de tegenpool biedt creatieve mogelijkheden.

Gestolen! Maar dat is een raar gevoel, je loopt naar een plek waar je fiets staat en die is er dan niet! Dat gevoel brak me op dat moment. Gedesillusioneerd stronkelde ik terug naar school en meldde me bij conciërge De Vooght. Mijn vader gebeld. Die kwam me met de Simca halen, terwijl hij toch eigenlijk zijn dutje wilde doen. Hij mopperde, maar begreep dat dit geheel buiten mijn schuld was. De eerste minuten onder weg naar huis spraken we weinig.

“Hij stond echt op slot?” probeerde hij nog. Ik liet hem de sleutel zien.

“Het gaat niet goed, Pa”, hakkelde ik. We stopten voor een stoplicht bij de Pleinweg.

“Ik wil terug naar de Ravenswaard … terug naar mijn oude klas en Beekink … naar de roze koeken van Aerendse … naar de Soos en schoolkrant ’t Zooitje”, zei ik snikkend. Mijn vader reageerde niet en reed de Pleinweg op.

“Terug naar de Ravenswaard?”, betoogde hij. “Maar dat gaat zo maar niet. Die gebruiken andere boeken… en zo… reageer je niet impulsief? Kijk, je fiets is gestolen…dat is niet leuk.”

“Nee, pap, ik slaap niet meer. Ik kan mij niet concentreren in de klas. Het zijn heel andere leraren en leerlingen”, hikte ik. Godverdomme, ik huilde bijna.

“Nou, nou, overdrijf je nou niet een beetje?”

“Ik kreeg vandaag bij gymnastiek: hockeyles.”

“Hockey!!?? Tja.”