Het verhaal in een roman wordt niet opgeschreven als in de krant. Het wordt mooier gemaakt, spannender, grappiger… De schrijver laat het regenen in een donkere steeg (ruimte). Hij gebruikt stijlmiddelen zoals beeldspraak. Hij haalt erbij wat ie ook maar relevant of nuttig vindt. Een meeuw die voorbij vliegt… Het is aan de lezer alle signalen en hinten te ontcijferen.
Een metafoor is een uitgebreide beeldspraak. Het sprookje van Roodkapje is bijvoorbeeld een metafoor voor een meisje dat haar maagdelijkheid verliest. Haar naam verwijst naar het maagdenvlies, ze raakt van het veilige pad om de bloemetjes buiten te zetten, ze wordt verleid, geen omaatje lief kan haar redden. Wel de jager.
Als schrijver kun je een metafoor inbouwen… de lezer behoeft niet precies de verbeelding te ontmaskeren. Maar onbewust wordt ie er toch door beïnvloed.
In “Ja, waarom niet” presenteert de leraar natuurkunde twee experimenten met een vacuüm: 1 de Maagdenburger halve bollen en 2 het glas water onder de stolp. Beide zijn een metafoor voor de hoofdpersoon. Zijn innerlijk is (nog) leeg; wie is hij? (Zie ook de lege schilderijlijst.) Door de luchtdruk van buiten blijft hij intact. Maar in zijn hoofd regeert chaos (vries- en kookpunt is hetzelfde).
In de openingsscène van ”Rustig aan…” bevindt de hoofdpersoon zich in werkpak en met heksenbezem midden in het centrum van de stad. Hij doet alsof hij straten veegt en maakt niet écht schoon. Op het beursplein (verwijzing naar zakelijkheid) tegenover het bankgebouw (geld). Zijn meerdere bevindt zich als een Houdini klem in een glazen kooi… is dat zijn voorland? Terwijl hij fantaseert over zijn vriendinnetje (seks) voorspelt het beeld aan de gevel: Vrede en welvaart. Die hele scène is een metafoor.