Schrijven: perspectief

Het maakt nogal wat uit of je Poetin hoort vertellen of Zelenski. De lezer moet zich realiseren wiens ‘waarheid’ hij leest. Door wiens ogen hij kijkt. Van belang hierbij is ook de werkwoordtijd die je kiest: verleden tijd (je kijkt terug met de wijsheid van nu), of de tegenwoordige tijd (je beleeft onbevangen de gebeurtenissen).

  • Een ik-figuur (eerste persoon) vertelt het verhaal. De lezer kijkt door zijn ogen.
  • De verteller beschrijft wat een hij-/zij-figuur (derde persoon) meemaakt. De lezer kijkt door de ogen van de verteller die één kant van het verhaal vertelt (personele verteller). Als de verteller boven het verhaal staat, de gedachten en motieven van personages, het verleden en de toekomst blijkt te weten, spreken we van een alwetende verteller.
  • Meerdere Ik-figuren komen aan het woord en vertellen vanuit hun perspectief (meervoudig perspectief). Als lezer krijg je de gedachten en ervaringen van meerdere personen mee en daardoor een veel genuanceerder, rijker beeld van het verhaal.

Als schrijver kies je bewust voor de vorm… het gekozen perspectief is een creatieve uitdaging. De invalshoek die je kiest, levert een heel eigen verhaal op, een ander plaatje in een andere taal dan als je het vanuit een andere hoek zou vertellen.

In Ho, Adrie… Ho heb ik gekozen voor het Ik-perspectief in de verleden tijd. Het gevolg is dat het taalgebruik en de belevingswereld dat van een zes-tot-twaalfjarige moet zijn. Dat heeft vaak een komisch en ontroerend effect. Als schrijver loop je echter tegen ongewenste consequenties aan… een zesjarige ‘ziet’ bepaalde zaken niet die het vermelden waard zijn. In Ho, Adrie… Ho heb ik dat opgelost door in aparte tekstkadertjes als al-wetende schrijver, die terugkijkt, af en toe het woord te nemen.

Op het moment waarop dit boek begint, was ik drie en een half. Mijn broer Corrie was 1 jaar en mijn zus Nelly zeven jaar. Er is een foto van haar en mij in de trapauto in Diergaarde Blijdorp. Nelly had een lui oog. Dat deed niet mee en rolde alle kanten op zonder te kijken. Wat deed de oogarts nou? Hij plakte het goede oog af, zodat het luie oog meer ging opletten.

Het leven was één groot toneelstuk dat voor mij werd opgevoerd, met mij als hoofdrolspeler. Dacht ik. ’s Avonds, als ik ging slapen, hield dat op. ’s Morgens begon dat toneelstuk weer. Als iemand door de toneeldeur naar buiten ging, bestond ie niet meer. Ik was een blij ventje. Heel nieuwsgierig, en niet snel bezorgd als er een nieuw iemand door de toneeldeur naar binnen kwam: een dokter… een omaatje … een sterke man … een spook? Wat zou er gaan gebeuren?