De woordkeus bepaalt samen met de zinslengte het ritme van een tekst en dus het tempo van lezen. Lange zinnen en moeilijke woorden – zou je denken – vertragen de leessnelheid. Maar de lezer kan er aan gewennen. Als de schrijver veel gebruik maakt van (ook door de lezer herkenbare) spreektaal, kan er een ongehoord snel leestempo ontstaan.
…en ik had toen, gelukkig maar, een ijzeren koffer vol boeken bij me en als ik niet op jacht ging of als het stortregende, lag ik op mijn veldbed, nerveus, onzeker en soms, als de wind plotseling opstak, sprong ik zwetend van angst naar buiten en keek omhoog, naar de zwarte muur van lianen, dode takken, bladeren, zwammen, slangen, spinnen, zestig meter hoger boven mij ergens aan vastgehaakt om me eenmaal te verpletteren, als alles tijdens een onweer los zou schieten terwijl ik naast die vrouw lag als een boa of een groene leguaan en dan rookte ik hele dagen, verdoofd, amorf… (Jef Geeraerts)
Bij een uiterlijke beschrijving, die vlot geconsumeerd wordt, versnelt de lezer. Bij een ingewikkeld filosofisch vraagstuk of een onverwachtse observatie wordt de lezer aan het denken gezet. Zo ontstaat er altijd wel een dans die de lezer vindt op de muziek die de schrijver speelt (lezersflow).