Als je vertelt in spreektaal, wint je boek – vind ik – aan begrijpelijkheid en leessnelheid. Spreektaal maakt – vind ik – de relatie schrijver-lezer inniger. Misschien boet je in aan kwaliteit. Je kunt spreektaal larderen met schrijftaal. Als student Nederlands vond ik dat grappig om te doen. Als ik sprak, gebruikte ik onverwacht woorden als ‘thans’ of ‘dikwerf’ of ‘in dier voege’.
In je roman in gesprekken gebruik je spreektaal.
“Zeg, zeg, Kees…Mijn oom Jos had aambeien. Hij naar de dokter. Inderdaad, een tros frambozen en bramen. Krijgt ie pillen mee: ‘Innemen via het rectum’. Komt ie thuis, vraagt ie aan tante Til: ‘Hebben wij een rectum?’ Hadden ze niet. Zeg, Kees, moet je luisteren… hij naar de buurvrouw: tante Alie….had ook geen rectum.
Na een week gaat oom Jos terug naar de dokter. Zegt ie: ‘Al die pillen genomen. Heeft niets geholpen.’ Dokter kijkt weer eens: ‘Inderdaad, tros frambozen en bramen.’ Zeg Kees, Kees… hoe heet het. Zegt oom Jos: Mooie boel, had ik die pillen net zo goed in mijn reet kunnen stoppen ….ha, ha, ha.” Kees zat er als een afgepelde ui bij te kijken en kon er niet om lachen. Hans sprong van de bank en riep: “Ik moet uit mijn eigen achterste een forse, struise drol bakken. Linea rectum.”
Realistische spreektaal kent stopwoordjes, haperingen, opvulsels, versprekingen… hoe meer hoe leuker:
- Dan heeft een ander ook eens wat
- Waar haal ik de woorden vandaan
- Ik zal maar zeggen
- Weet je
- Hoe heet het
- Hoe noem je dat ook weer
- Moet je horen
- Zeg
- Ik bedoel
- Op die manier
- Stel