Uit welk register haal jij je woorden? Spreektaal of schrijftaal, dialect, schoolse taal, ouderwetse taal? De gemiddelde schrijver tapt uit één vaatje. Maar er zijn dichterlijke exemplaren die de taal zelf aanpakken.
Weer te veel gedronken, God, godverdomme. “Ik ga ervan af, het moet, ik zweer het. Gij die was en is en zal zijn, ik houd op met drinken, ik zweer het voor Uw aangezicht. Maar wanneer precies, dat weet ik nog niet.” (Reve)
De nacht over de zee was windstille en zaliglijk zilverlouter na de gloeiende gloor van de dag en de grote quadrireem gleed gelijkmatig zacht voort, als over een meer, onder een wijd firmament van sterren. (Couperus)
Hoest. Roggul. Fluim. Fledder. “En maar giegullen”, hijgde de grijsaard na. “Dat komt van het rokkenrollen en het Marie-Johanna roken. En dan maar dzjojrijden.” (Campert)
De woordkeus bepaalt samen met de zinslengte het ritme van een tekst en dus het tempo van lezen.